Grondwerken dieper dan 3 meter onder maaiveld: EISEN EN AANVULLENDE ONDERZOEKEN VOOR BOUWPROJECTEN

Bij bouw- en renovatieprojecten die grondwerken beoogt dieper dan 3 meter onder maaiveld (m.b.v.) uit te voeren, is het noodzakelijk om rekening te houden met een reeks formele eisen en aanvullend onderzoek. Dit artikel richt zich op de relevante technische, juridische en praktische aspecten, gebaseerd op de officiële informatie uit het MER (Milieuvergelijkingsrapport) van het windpark Echteld-Lienden, een project dat grondwerken dieper dan de top van de oever van de Veedijk stroomgordel of de top van pleistocene rivierterras (Laag van Wijchen) omvat. De nadruk ligt op de eisen van waterschappen, archeologische voorzorgsmaatregelen, bodemopbouw, verharding en waterkwaliteit.


Archeologische voorzorgsmaatregelen bij diepe grondwerken

Bij grondwerken dieper dan 3 meter onder maaiveld zijn archeologische onderzoeken een vereiste. Dit geldt in het bijzonder bij projecten in historisch of archeologisch gevoelige gebieden. In het plangebied van Echteld-Lienden zijn de locaties die betrokken zijn bij diepe grondwerken, visueel aangegeven in afbeelding 5.18 (rood en groen gemarkeerd). De locaties waar archeologisch vervolgonderzoek moet plaatsvinden, zijn uitgebreid uitgemeld in afbeelding 5.19. Dit is om eventuele verstoring van archeologische (verwachtings)waarden te voorkomen.

Voorafgaand aan grondwerken wordt verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek moet uitwijzen of er sprake is van een archeologische kans en of het gebied daardoor vrij te stellen is voor verbouwing. Daarnaast is het noodzakelijk om een omgevingsvergunning voor archeologische activiteiten aan te vragen. Deze vergunning is een voorwaarde om de werkzaamheden formeel te mogen uitvoeren.

Tijdens de uitvoering van grondwerken kan het gebeuren dat onverwachte archeologische vondsten aan het licht komen. Dit geldt als een zogenaamde toevalsvondst. Wanneer dit gebeurt, dient de vondst direct gemeld te worden bij de bevoegde overheid, namelijk de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De gemeenten Neder-Betuwe en Buren moeten eveneens geïnformeerd worden. Dit is wettelijk verplicht en is aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.

Bij archeologische vondsten kan de voortgang van de werkzaamheden worden stilgelegd totdat de bevoegde autoriteiten de situatie beoordelen. Het is daarom verstandig om deze mogelijkheid in het projectplan vooraf in te bouwen.


Bodemopbouw en geologisch onderzoek

Voor een correcte uitvoering van diepe grondwerken is een gedetailleerde kennis van de bodemopbouw essentieel. In het plangebied van Echteld-Lienden is op basis van geologisch booronderzoek een duidelijke bodemopbouw tot ongeveer NAP -37m vastgesteld. Het maaiveld ligt ongeveer op NAP +4,80m.

De bodem is ingedeeld in verschillende formaties, die elk hun eigen kenmerken hebben. Een overzicht van de belangrijkste formaties en hun kenmerken is als volgt:

Formatie Diepte (NAP) Kenmerken
Holocene afzettingen (HLC) +4,80m tot +1,00m Zandige klei, midden- en fijnzand, klei, veen
Formatie van Kreftenheye (KRz2) -3,5m Midden- en grofzand, met weinig zandige klei en grind
Formatie van Kreftenheye (KRz3) -11,80m Midden- en grofzand, met weinig zandige klei en grind
Formatie van Peize en Waalre (PZWAz2) -27,5m Midden- en grofzand, met weinig zandige klei en grind
Formatie van Waalre (Wak2) -28,20m Zandige klei, klei en middenzand, met weinig veen

Deze informatie is essentieel bij het kiezen van de juiste constructiemethoden, funderingtechnieken en afwateringsoplossingen. De aanwezigheid van veenlagen bijvoorbeeld kan leiden tot instabiliteit van de bodem en vereist extra voorzorgsmaatregelen. Grofzandlagen daarentegen zijn meestal geschikt voor het plaatsen van funderingen, maar kunnen ook leiden tot verliezen van water of drukverlies bij het aanleggen van ondergrondse infrastructuur.


Waterschapsvoorschriften en beperkingengebieden

Bij de uitvoering van grondwerken in voormalige moerassige gebieden, zoals in de komgronden tussen de oeverwallen en de uiterwaarden van de Nederrijn en Waal, zijn waterschapsvoorschriften van belang. De waterschapsverordening bepaalt het aanwijzen van beperkingengebieden om het water toegankelijk te houden voor onderhoudswerkzaamheden, meestal uitgevoerd met machines.

In het plangebied geldt een beperkingengebied van:

  • 5 meter bij primaire watergangen (afgemeten vanaf de insteek);
  • 1 meter bij secundaire watergangen;
  • 25 meter vanaf de rand van ondersteunende kunstwerken (zoals gemalen of duikers).

Deze beperkingengebieden zijn bedoeld om de waterhuishouding en noodvergunningen bij extreme weersomstandigheden te waarborgen. Binnen deze gebieden zijn grondwerken beperkt of verboden tenzij er een vergunning is afgegeven.

Bij het project Echteld-Lienden zijn keringen niet van toepassing, dus deze aspecten worden verder niet besproken in het MER. Echter, voor projecten waar keringen wel van toepassing zijn, is het belangrijk om deze beperkingengebieden in kaart te brengen en in het projectplan te verwerken.


Verharding en waterafvoer

Diepe grondwerken kunnen leiden tot een toename van verharding in het plangebied. Deze verharding heeft als gevolg dat hemelwater sneller afstroomt naar het oppervlaktewatersysteem. Dit kan leiden tot toenemende piekbelastingen en verhoogde kans op overstromingen bij zware regenval. Om dit te beheersen, is het nodig om watercompensatie te realiseren.

Het waterschap adviseert de volgende voorkeursvolgorde voor watercompensatie:

  1. Vasthouden van water binnen het plangebied (bijvoorbeeld met wadi's of wateropslag);
  2. Berging van water voor later gebruik;
  3. Afvoer van water naar het oppervlaktewatersysteem.

Voor de afvoer van water geldt een landelijke afvoernorm van 1,5 liter per seconde per hectare (l/s/ha). Bij extremere omstandigheden is er een vuistregel van:

  • 436 m³ berging per ha verhard oppervlak voor T=10+10% neerslag;
  • 664 m³ berging per ha verhard oppervlak voor T=100+10% neerslag.

In het plangebied wordt in totaal 32.093 m² permanente verharding aangelegd. Na aftrek van de te verwijderen verharding van bestaande windturbines (3.981 m²), leidt dit tot een netto toename van 28.112 m² verharding. Dit betekent dat er minstens 436 m³ berging per toegenomen ha verharding moet worden gerealiseerd.


Ondergrondse infrastructuur en rioolpersen

Tijdens de realisatie van het windpark zijn kabels aangelegd die op 30 locaties een asset van het waterschap kruisen. Op één van deze locaties kruist een kabel een rioolpers ten zuidoosten van turbine 7. Het waterschap heeft per mail aangegeven dat er geen aanvullende opmerkingen zijn, maar wel een nader beoordeling van deze kruisingen vindt plaats in de omgevingsvergunningprocedure.

Ondergrondse infrastructuur, zoals kabels en leidingen, moet in overeenstemming zijn met de waterhuishoudingseisen en mag geen nadelige invloed hebben op de waterkwaliteit of waterafvoer. Het gebruik van oliën of andere verontreinigende stoffen op verharde oppervlakken moet zo ver mogelijk worden voorkomen, aangezien de kans bestaat dat deze stoffen terechtkomen in het watersysteem.

Roken en het gebruik van open vuur dient in en in de directe omgeving van de windturbines verboden te zijn. Dit dient te worden verwerkt in de veiligheidsrichtlijnen van het project.


Brandveiligheid en leuningtechnieken

Ondanks dat dit artikel zich hoofdzakelijk richt op grondwerken dieper dan 3 meter, is het ook van belang om te vermelden dat bij projecten met trapconstructies of toegangspunten, bepaalde brandveiligheidsaspecten in acht moeten worden genomen.

De trap, trapbordessen en leuning moeten voldoen aan artikelen 4.26 t/m 4.28 van het Bouwbesluit (Bbl). De afmetingen van de trap moeten aan de eisen van tabel 4.46 van het Bbl voldoen. De leuning moet op een hoogte liggen van minimaal 0,8m en maximaal 1,0m boven het tredevlak.

Daarnaast dient de initiatiefnemer te bepalen aan welke brand- en rookklassen het project moet voldoen. Constructiematerialen moeten voldoen aan artikelen 4.43, 4.44 en 4.45 van het Bbl.

Bij projecten met groter gebruiksoppervlak is het mogelijk dat brandscheidingen noodzakelijk zijn. Dit dient aan de eisen van het Bbl te voldoen. Ook moet er een vluchtrouteaanduiding aanwezig zijn, zoals aangegeven in artikel 4.215 van het Bbl.


Conclusie

Bij grondwerken dieper dan 3 meter onder maaiveld zijn meerdere aspecten van belang: archeologische voorzorgsmaatregelen, bodemopbouw, waterschapsvoorschriften, verharding en waterkwaliteit. Deze aspecten zijn niet alleen juridisch verplicht, maar ook essentieel voor de veiligheid, duurzaamheid en functionele uitvoering van het project. De relevante informatie uit het MER van windpark Echteld-Lienden maakt duidelijk dat een systematische aanpak vereist is, waarin alle aspecten vanaf het begin worden meegenomen in het projectplan.


Bronnen

  1. Officiële bekendmaking: Grondwerken en archeologische voorzorgsmaatregelen

Related Posts