Technische eisen en richtlijnen voor grondwerken in relatie tot bomen en groenvoorzieningen

In de bouw- en renovatiepraktijk is het correct uitvoeren van grondwerken van groot belang om zowel de veiligheid als de levensduur van infrastructuur en het milieu te waarborgen. Dit geldt met name bij werkzaamheden in de directe omgeving van bomen en groenvoorzieningen. De beschikbare informatie uit de relevante bronnen bevat een aantal richtlijnen en verplichtingen die van toepassing zijn op de uitvoering van dergelijke projecten. In deze artikel wordt ingegaan op de technische eisen, de bepalingen rondom boringen, de locatiekeuzes en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.

Technische eisen bij boringen en persingen

Wanneer het nodig is om een kabel of leiding onder een groenvoorziening of door een groenareaal te leggen, zijn er specifieke eisen opgesteld. Zo moet de gronddekking van de kabel of leiding in dergelijke gevallen minimaal 1,00 meter bedragen. Deze regel geldt ook voor het geval dat een kabel of leiding onder een overbouwing wordt gelegd, mits de verticale afstand tussen de onderzijde van de overbouwing en het uitgiftepeil minstens 2,50 meter is. Dit is van belang om de benodigde werkruimte te garanderen voor het gebruik van machines en materieel tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

Bij het aanleggen van leidingen of kabels boven een onderbouwing, zoals een kelder of duiker, moet de verticale afstand tussen de bovenzijde van de onderbouwing en het maaiveld ten minste 1,00 meter zijn. Dit is nodig om voldoende gronddekking te waarborgen voor de leidingen of kabels. In het geval van een wegkruising die via een boring of persing wordt uitgevoerd, moet de boring of persing op een afstand van minimaal 5,00 meter vanaf de stam van een boom worden uitgevoerd. Deze afstand is bedoeld om de wortelstructuur van bomen te beschermen.

Als een wegkruising middels een zogenaamde boomboring wordt uitgevoerd, kan de gemeente aan de grondroerder nadere eisen stellen qua uitvoering en materiaalkeuze van de mantelbuis. De mantelbuis moet minimaal 0,80 meter dekking hebben en de boring wordt voorkeurswijs uitgevoerd voorafgaand aan het graven van de sleuf voor het hoofdtracé.

Een gerealiseerde persing of gestuurde boring die niet direct in gebruik genomen wordt, moet aan de kopeinden van de mantelbuis worden afgedicht met kunststof deksels. Als een dergelijke boring in gebruik genomen wordt, moet de ruimte tussen de kabels of leidingen aan de kopeinden van de mantelbuis deugdelijk afgedicht worden met een daarvoor geschikt middel, zoals Stopaq.

Voorwaarden voor het uitvoeren van grondwerken

Het uitvoeren van grondwerken, zoals graven van sleuven of aanleggen van leidingen, houdt een aantal technische eisen in die worden afgeleid van de meest recente Standaard RAW bepalingen. Deze eisen zijn bindend en moeten tijdens de uitvoering worden nageleefd. Voordat de werkzaamheden beginnen, moet de grondroerder een digitale bomenkaart opvragen bij het college. Deze kaart bevat informatie over eventuele te handhaven bomen in het tracé, inclusief de kroonprojectie. Deze gegevens moeten op de instemmings- of vergunningstekening worden weergegeven.

Het graven van sleuven vereist dat het talud wordt aangepast aan de sleufdiepte, eventuele bemaling en de grondsoort om instorting of uitzakking van de sleufwanden te voorkomen. In sommige gevallen is het nodig om de sleufwanden te stutten met schotten. Tijdens het graven van sleuven mag geen zand of vuil achterblijven in (mol)goten en straat- en trottoirkolken. In overleg met de toezichthouder kunnen deze kolken eventueel tijdelijk worden afgedekt om dit te voorkomen.

Bij het aanvullen van grond onder verhardingen moet de verdichting van het grondwerk worden gecontroleerd met behulp van sonderen. Het gebruik van een sondeerapparaat met een conusoppervlak van 100 mm² en een tophoek van 60 graden is verplicht. De meting van de verdichting moet een meetbereik van tenminste 5 MPa en een dieptebereik van tenminste 0,60 meter omvatten. De conuswaarde mag maximaal 3% naar beneden afwijken van de conuswaarde die direct naast de sleuf is vastgesteld.

Aanvullingen in beplantingsvakken of onder gazon op een diepte van minder dan 80 cm moeten na verdichting een sondeerwaarde van maximaal 1,5 MPa hebben. De laag met teelaarde wordt niet verdicht. De controle op het aanvullen en verdichten van de sleuven vindt plaats door of namens de grondroerder, die de verdichtingswaarden meet en vastlegt. De toezichthouder voert eventueel steekproeven uit.

Aanvullende eisen voor horizontale ligging

Werkzaamheden aan of bij bomen of andere groenvoorzieningen worden zoveel mogelijk vermeden. Bij engineering wordt rekening gehouden met de mogelijke impact op groenvoorzieningen, en worden alternatieve routes gekozen indien mogelijk. Als het werken aan of bij bomen of groenvoorzieningen onvermijdelijk is, moet er eerst overleg worden gevoerd met de toezichthouder. Dit overleg dient te leiden tot een overeenkomst over de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.

Bij het aanleggen van leidingen of kabels in of nabij groenvoorzieningen kan de gemeente aan de grondroerder nadere eisen stellen. Dit kan bijvoorbeeld het aanplanten van extra beplanting inhouden om de voorziening zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken. Deze aanvullende voorwaarden worden door het college zoveel mogelijk opgenomen in het instemmingsbesluit of in de vergunning.

Bij bovengrondse voorzieningen wordt in overleg met het college geprobeerd deze zoveel mogelijk uit het zicht te plaatsen. Dit kan betekenen dat ze worden geplaatst in een inpandige of ondergrondse locatie, of direct naast andere, reeds aanwezige voorzieningen. Bovengrondse voorzieningen van grotere afmeting in of nabij groenvoorzieningen kunnen extra eisen opleveren, zoals het aanplanten van extra beplanting. Deze eisen worden door het college opgenomen in het instemmingsbesluit of de vergunning.

Locatiekeuzes en bovengrondse voorzieningen

De locaties van handholes, distributiepunten en andere bovengrondse voorzieningen worden in overleg met de toezichthouder bepaald. Voorafgaand aan de uitvoering wordt vastgesteld of de gekozen locatie vrij is van andere kabels of leidingen. Als blijkt dat een handhole of distributiepunt bezwarend is geplaatst, moet de grondroerder deze binnen 5 werkdagen verplaatsen. Deze eis benadrukt de noodzaak van een goed overleg en voorbereiding om eventuele problemen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden te voorkomen.

Conclusie

In de praktijk van bouw- en renovatieprojecten zijn de technische eisen en richtlijnen voor grondwerken van groot belang. Deze richtlijnen zijn niet alleen gericht op de veiligheid en duurzaamheid van de uitgevoerde werkzaamheden, maar ook op het behoud van het milieu, met name bomen en groenvoorzieningen. De beschikbare informatie benadrukt de noodzaak van overleg met de toezichthouder, het naleven van bindende eisen en het toepassen van technisch betrouwbare methoden. Voor de grondroerder is het van belang om deze richtlijnen zorgvuldig te volgen om mogelijke schade aan het milieu te voorkomen en de levensduur van de infrastructuur te verlengen.

Bronnen

  1. Wet- en regelgeving, BWBR0010999
  2. Lokale regelgeving, CVDR362309

Related Posts