Veiligheidsklasse bij grondwerk: richtlijnen, verplichtingen en praktijkuitvoering

Bij bouw- en renovatiewerkzaamheden die met de bodem te maken hebben, is het bepalen van de veiligheidsklasse een essentieel onderdeel van het risicobeheer. Deze klasse geeft aan hoe gevaarlijk het werken met of in de betreffende bodem is, en bepaalt daarmee welke maatregelen genomen moeten worden om de veiligheid van medewerkers en het milieu te waarborgen. In dit artikel worden de relevante richtlijnen, verplichtingen en praktijkuitvoeringen beschreven, op basis van actuele informatie uit officiële publicaties en betrouwbare bronnen.

Bepaling van veiligheidsklasse

De veiligheidsklasse wordt bepaald met behulp van de richtlijn CROW 400, die betrekking heeft op veilig en risicogestuurd werken in en met verontreinigde bodem. Deze klasse wordt vaak bepaald op basis van de 80-percentielwaarde (P80) uit een vastgestelde bodemkwaliteitskaart. De P80 wordt vergeleken met de SRCarbo-waarden om te bepalen of er sprake is van risico’s. Uit de toetsing blijkt vaak dat de SRC-waarden aanzienlijk hoger zijn dan de P80-waarden van alle zones in de bodemkwaliteitskaart. In dergelijke gevallen is er geen specifieke veiligheidsklasse vast te stellen, waardoor alleen de maatregelen voor basishygiëne van toepassing zijn.

Voor het bepalen van de veiligheidsklasse is eerst een vooronderzoek nodig, conform de NEN 5725. Dit vooronderzoek is verplicht bij grondverzet en heeft als doel te bepalen of de bodemkwaliteitskaart voor de betreffende locatie gebruikt mag worden. De NEN 5725 kent onderzoeksaanleiding G, gericht op het opstellen van een hypothese over de bodemkwaliteit bij tijdelijke uitplaatsing en projectmatig grondverzet. Hierbij worden vragen gesteld over mogelijke verontreinigingen, zoals het voorkomen van stoffen die opgenomen zijn in de standaardpakketten (zoals PFAS) en eventueel asbest.

Tijdelijke uitname van grond en baggerspecie

Het Besluit bodemkwaliteit stelt geen extra verplichtingen voor bij de tijdelijke uitname van grond en baggerspecie. Dit betekent dat dergelijke werkzaamheden toegestaan zijn zonder kwaliteitsbepaling, toetsing aan een functie of melding. De aanname is dat in deze gevallen de milieubelasting op de locatie nauwelijks verandert. Echter, er zijn voorwaarden: de grond of baggerspecie mag niet bewerkt worden en moet op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities teruggebracht worden. Voorbeelden van dergelijke situaties zijn grondverzet voor de aanleg van kabels, leidingen of fietspaden, waarbij de vrijkomende grond gebruikt wordt in de naastliggende berm.

Hoewel de tijdelijke uitname van grond en baggerspecie in principe geen kwaliteitsbepaling vereist, is de zorgplicht altijd van toepassing. Dit betekent dat de werkgever verantwoordelijk is voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers, ongeacht de uitvoering van het grondverzet.

Asbest en andere carcinogene stoffen

Bij het aantreffen van asbest in of op de bodem tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met speciale maatregelen, zoals voorgeschreven in de Wet bodembescherming en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Asbest is een bekende carcinogene stof die in het kader van grondsanering extra aandacht vergt. Onder andere benzeen, arseen, benzidine, lood, houtstof, ethyleenoxide, vuurvaste keramische vezels en chloormethyl vallen ook onder de categorie carcinogene en mutagene stoffen (CM-stoffen), die bijzondere veiligheidsmaatregelen vereisen.

Het aanwezig zijn van dergelijke stoffen kan leiden tot een verandering in de veiligheidsklasse. Daarom is het noodzakelijk om tijdens het vooronderzoek deze mogelijkheden in kaart te brengen. Indien het vooronderzoek geen aanleiding geeft voor verdere onderzoek, kan er alsnog onderzoek uitgevoerd worden om de veiligheidsklasse te bepalen.

Rol van de Hogere Veiligheidskundige (HVK-er)

Bij grond- en grondwater saneringen is het voorbereiden en veiligheidskundig begeleiden van de werkzaamheden een verplichte taak van de Hogere Veiligheidskundige (HVK-er). De HVK-er is een expert in het beheersen van veiligheidsrisico’s die gepaard kunnen gaan met het saneren van vervuilde grond. Hij geeft richting aan het veiligheidsbeleid en coördineert de veiligheidsmaatregelen, met name bij risicovolle werkzaamheden met CM-stoffen.

De HVK-er werkt altijd samen met een R-DLP-er (Risico- en Dampen Leidinggevende Persoon), vooral bij projecten met complexe en risicovolle werkzaamheden. Zij samen vormen een essentieel duo bij bodemsaneringen, waarbij de HVK-er zorgt voor het veilig functioneren van de organisatie en het beheersen van veiligheidsthema’s. De HVK-er is verder bevoegd om een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) te toetsen en het werken met asbest te begeleiden.

Toezicht en handhaving

Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) van de fysieke leefomgeving. Sinds 1 juli 2017 zijn de basistaken milieu in handen van omgevingsdiensten. De gemeenten en provincies blijven echter het bevoegd gezag.

In geval van twijfel over de geschiktheid van een bodemkwaliteitskaart voor een bepaalde locatie is het verstandig om dit vooraf te bespreken met het bevoegd gezag. Dit is met name van belang in regio’s met specifieke bodemkenmerken, zoals bijvoorbeeld in het gebied Noord-Veluwe. De bodemkwaliteitskaart is bovendien niet geschikt voor militaire oefenterreinen, wat betekent dat hier een aparte aanpak nodig is.

Conclusie

Het bepalen van de veiligheidsklasse bij grondwerk is een kritisch onderdeel van het risicobeheer in de bouw- en saneringsindustrie. Met behulp van de richtlijn CROW 400 en de NEN 5725 kan de werkgever bepalen of een specifieke klasse toepasbaar is. Bij tijdelijke uitname van grond en baggerspecie zijn extra maatregelen soms niet nodig, mits de voorwaarden worden nageleefd. Echter, bij het aantreffen van carcinogene stoffen zoals asbest is het noodzakelijk om specifieke veiligheidsmaatregelen te treffen.

De rol van de Hogere Veiligheidskundige is essentieel bij risicovolle werkzaamheden, waarbij hij zorgdraagt voor het veilig functioneren van de organisatie. Het samenwerken met de R-DLP-er en het naleven van de relevante wetgeving is verplicht. De toezicht- en handhavingstaken vallen in handen van gemeenten en provincies, die het bevoegd gezag vormen.

Veiligheidsklasse bepaling is dus niet alleen een technische vereiste, maar ook een maatregel om de gezondheid van werknemers en het milieu te beschermen. Het is daarom van groot belang dat alle betrokken partijen goed op de hoogte zijn van de regels en verplichtingen, zowel op wetgevingsniveau als op praktische uitvoering.

Bronnen

  1. GMB 2024-51429 - Veiligheid en gezondheid bij grondwerk
  2. Hogere Veiligheidskundige en bodemsanering - Bodem Safety B.V.

Related Posts