Funderingtechnieken in 1880: Traditioneel, handmatig en op maat
In de tijd rond 1880 was het bouwen van een fundering nog lang niet het gestandaardiseerde proces dat we vandaag de dag kennen. De keuze van technieken, materialen en de uitvoering werden sterk beïnvloed door de aard van de grond, de beschikbare middelen en de ervaring van de aannemers. In vooral moerassige of zachte grondlagen moest men creatief zijn om zowel duurzaamheid als stabiliteit te garanderen. In dit artikel bespreken we de funderingtechnieken uit die tijd, met aandacht voor historische context, materiaalkeuzes, technische uitvoering en de rol van innovatie.
Inleiding
De fundering is het fundament van elk gebouw. In de late negentiende eeuw, met name rond 1880, was het bouwen van een fundering een complexe klus die afgewogen moest worden tegen de grondvoorwaarden en de beschikbare technologie. In zachte of moerassige gronden, zoals veel voorkwam in West-Nederland, was het nodig om innovatieve methoden te bedenken om het gewicht van het gebouw te verdelen. De opkomst van nieuwe bouwmateriaaltechnologieën en mechanisering begon zich rond deze tijd te manifesteren, maar de handmatige uitvoering bleef nog steeds centraal.
De informatie uit historische bronnen toont aan dat funderingstechnieken in de 19e eeuw vooral gericht waren op stabiliteit en duurzaamheid, met weinig standaarden of normen zoals we die vandaag de dag kennen. De keuze van techniek was vaak gebaseerd op ervaring, lokale tradities en de aard van het bouwproject. In dit artikel zullen we deze aspecten onderzoeken, met name voor wat betreft de situatie rond 1880.
Funderingstechnieken in de 19e eeuw
Houten funderingen
In de vroege 19e eeuw, vooral in de moerassige regio's van West-Nederland, was hout de dominante bouwstof. In deze omstandigheden werd het bouwen van funderingen vaak gedaan met palen en houten vloten. Deze techniek was niet alleen een praktische oplossing voor de zachte grond, maar ook een vorm van aanpassing aan de beschikbare materialen.
Een bekende methode was het aanhakken van palen in de grond om het gewicht van het gebouw op een groter oppervlak te verdelen. Deze palen werden vaak gemaakt van eik of andere duurzame houtsoorten. De palen werden verticaal in de grond geheid, en op deze palen werd een horizontale houten vloerconstructie geplaatst. Deze constructie fungeerde als onderstel voor het gebouw. Deze methode werd ook wel "bouwvlot" genoemd.
De bouwvlot bestond in de 14e eeuw uit dwarsliggende paaltjes, met er overheen lange palen in de lengterichting van de muren. In de 14e eeuw werd deze methode verder verfijnd door het heien van slieten (kortere palen) tussen deze paaltjes, wat tot een zekere mate grondverdichting opleverde.
Grondverdichting via compactiepalen
In de 14e eeuw werd een techniek ontwikkeld waarbij korte, ca. 2 meter lange slieten in de grond werden geheid. Deze slieten bereikten nog niet de vaste zandlaag, maar door deze "op kleef" te heien, werd een mate van grondverdichting bereikt. Deze methode werd ook wel "compactiepaaltjes" of "compactiepalen" genoemd.
De opkomst van deze techniek was belangrijk, omdat het het bouwgewicht beter kon verdelen over de zachte grondlagen. In de 19e eeuw was deze techniek nog steeds in gebruik, vooral in gebieden waar het bouwen op moerasgrond vereiste innovatieve oplossingen.
Een verfijning van de compactiepalen was het gebruik van dikke gekloofde planken om het vlot bovenaan af te vlakken. Dit zorgde voor een stabielere onderbouw voor het gebouw.
Roosterwerk van eiken stammen
Tegen het einde van de 14e eeuw werd de funderingstechniek nog verder verfijnd. In plaats van losse paaltjes en slieten werd er nu een roosterwerk van aan elkaar genagelde ronde eiken stammen gebruikt. Deze stammen werden verticaal in de grond geheid en op regelmatige afstanden werden korte, dwarsliggende rondhouten geplaatst. Deze constructie zorgde voor nog meer stabiliteit.
In de 16e eeuw tot en met de 17e eeuw werden deze roosterwerken gemaakt van behakte ribben die met een zwaluwstaart in elkaar werden gezet. Deze methode gaf extra structuur aan de fundering, en werd vaak gebruikt in zware of langere constructies.
Beton en steen
Hoewel hout en paalconstructies domineerden in zachte grondlagen, werd in zandige en hardere grondlagen ook gebruikgemaakt van steen of beton. In de 19e eeuw begon het gebruik van cement en beton zich te ontwikkelen. Dit was vooral het geval bij kerken, kastelen en andere verdedigbare gebouwen, waar sterkere en duurzamere funderingen nodig waren.
Tot ca. 1275 maakte men voor steenbouw een "bouwvlot" bestaande uit dwarsliggende paaltjes en lange palen. Hieruit ontwikkelde zich later de funderingstechniek waarbij zandlagen en vaste grondlagen gebruikt werden voor het leggen van funderingen.
Mechanisering in funderingstechniek
Hoewel de fundering in de 19e eeuw vooral handmatig uitgevoerd werd, begonnen rond 1880 ook mechanische hulpmiddelen hun intrede te maken. De trekhei, een manueel aangedreven heimachine, was de standaard voor het heien van palen. Deze machine vereiste echter een groep arbeiders – soms wel 20 tot 50 man – wat het kostbaar maakte.
In de eerste helft van de 19e eeuw begon men op zoek te gaan naar efficiëntere manieren om palen te heien. Een dergelijke heimachine, aangedreven door één man aan een aandrijfwiel, werd in 1838 gebruikt bij de bouw van het gebouw 'De Vriendschap' aan de Dam in Amsterdam. Deze machine gebruikte een verticaal lopende kettingreep zonder einde, die het heiblok omhoog trok en automatisch een hefboom in werking zette om het blok te laten vallen.
Tegen het einde van de 19e eeuw werd de stoomhei ingevoerd, wat het heien van palen efficiënter maakte. Ook werden stoomlocomobiel aangedreven machines gebruikt voor grootschalige heienprojecten.
Innovaties in bouwmateriaal
Nieuwe materialen in de bouw
De jaargangen van het Vademecum der Bouwvakken tussen 1885 en 1895 geven een duidelijk beeld van de diversiteit van nieuwe vindingen op het gebied van bouwmaterialen en -produkten. De lezers van dit blad – architecten, ingenieurs, aannemers – kregen een overzicht van zowel rijpe als groene innovaties. Denk aan hydraulische liften, Servisch marmer, metaalverf, boormachines, patent 'fibrous slab' (voorbewerkte houtpanelen), rolluiken en jalouzieën.
Een van de belangrijkste innovaties was het gebruik van mortelmolens voor het bereiden van kalk. Deze molens, aangedreven door hand of locomobiel, produceerden een taaier en samenhangender kalk dan de oude methode van 'beslagen' (handmatig mengen). Dit betekende een betere kwaliteit van de mortel, wat weer zorgde voor stabieler funderingen.
De rol van de bouwkundige tijdschriften
Bouwkundige tijdschriften speelden een centrale rol in de verbreiding van nieuwe technieken en materialen. De Bouwkundige Bijdragen, bijvoorbeeld, had als doel om haar lezers op de hoogte te houden van nieuwe ontdekkingen en vindingen. In 1860 werden op de jaarvergadering van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst onder meer het zink van Schütz, de holle stenen van Cremer & Comp. uit Bolsward en een nieuw creosoteermiddel van P.C. Claassen besproken.
Vaak waren fabrikanten zelfs aanwezig op deze vergaderingen en waren velen lid van de Maatschappij. Dit betekende dat de bouwsector niet alleen van binnen geïnnoveerde, maar ook geïnformeerd werd door de nieuwste ontwikkelingen in de industrie.
De professionalisering van de architect
Een belangrijk kristallisatiepunt in de professionalisering van de architect was de oprichting in 1842 van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. Deze organisatie had als doel de bouwkunst te bevorderen en te professionaliseren. Aanvankelijk was het meer een studievereniging dan een vakorganisatie, maar het blad Bouwkundige Bijdragen speelde een cruciale rol in het verspreiden van kennis.
De Maatschappij had een bovenlaag van toonaangevende architecten zoals I. Warnsinck, W.N. Rose, A.N. Godefroy en W.A. Deze figuren stonden centraal in de discussies over architectuurtheorie en technische innovaties. Hun bijdragen waren vaak gericht op nieuwe materialen, zoals cement, houtpanelen en hydraulische liften, die ook invloed hadden op funderingstechnieken.
De rol van het proefstation
In 1886 werd een proefstation voorgesteld door een commissie van de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid. Het doel was om een centraal onderzoeksinstituut op te richten om bouwmateriaal en technieken te testen. Dit proefstation zou het bouwproces ondersteunen door objectieve data te genereren over materiaalkwaliteit en technische uitvoering.
De commissie benadrukte dat een proefstation dubbel nut zou hebben. Allereerst zou het zorgen voor gestandaardiseerde eisen aan bouwmateriaal, wat de kwaliteit van funderingen en andere bouwelementen zou verhogen. In de tweede plaats zou het het gebruik van binnenlandse innovaties stimuleren, omdat aannemers en ingenieurs meer vertrouwen zouden krijgen in de kwaliteit van binnenlandse producten.
Het proefstation werd uiteindelijk opgericht in Delft, in samenwerking met de Polytechnische School. Dit was een belangrijk moment in de bouwhistorie van Nederland, omdat het de basis legde voor gestandaardiseerde bouwpraktijken.
Fundering in specifieke projecten
Het Hofje van Nijverheid (1863)
Een interessant voorbeeld van fundering in de 19e eeuw is het Hofje van Nijverheid in de Rivierenbuurt. In 1863 kreeg timmerman M.J. Erkelens de vergunning om ongeveer 200 werkmanswoningen te bouwen aan de Kruidentuin aan de Zuid Oost Buitensingel. De woningen waren relatief klein: 2,80 meter breed en 4,20 meter diep.
Het project begon met het uitgraven van veen en het leggen van een fundering. Hoewel de informatie over dit project beperkt is – niet alles is bewaard geraakt in het archief – tonen latere tekeningen aan dat er 148 woningen zijn gebouwd. Het complex is bekend geworden onder de naam "Hofje van Nijverheid" of "Nijverheidshofje".
De fundering van deze woningen is niet duidelijk beschreven in de bronnen, maar gezien de data en de context is te veronderstellen dat houten funderingen of compactiepalen zijn gebruikt. Het is mogelijk dat deze woningen op een bouwvlot of met een roosterwerk van eiken stammen zijn gebouwd, gelet op de tijd en de locatie.
Conclusie
Rond 1880 was het bouwen van een fundering nog steeds een handmatig en lokale zaak, waarbij de keuze van techniek sterk werd beïnvloed door de aard van de grond en de beschikbare middelen. In moerassige gebieden werden houten funderingen en compactiepalen gebruikt, terwijl in zandige gronden meer gebruik werd gemaakt van steen of beton. De opkomst van mechanisering en nieuwe bouwmaterialen begon zich rond deze tijd te manifesteren, maar de handmatige uitvoering bleef dominant.
De bouwsector was in een fase van verandering en innovatie, met tijdschriften en professionalisering die kennis verspreidden en gestandaardiseerde methoden stimuleerden. Door het opzetten van proefstations en de oprichting van vakorganisaties werd de kwaliteit van bouwpraktijken en materialen gestandaardiseerd, wat uiteindelijk leidde tot de bouwtechnieken die we vandaag de dag kennen.
Hoewel de technieken van 1880 niet direct toe te passen zijn op moderne bouwprojecten, bieden ze een waardevolle historische context en een kijkje in de oorsprong van vandaag’s funderingstechnologieën.
Bronnen
Related Posts
-
Vroegere bestrating als fundering: Historische oplossingen voor huidige bouwprojecten
-
Vrijdragende vloeren op funderingen: Constructieve oplossingen, technische details en duurzame uitvoering
-
Voorzien van voldoende diepte: De rol van vorstvrije aanlegdiepte bij funderingen
-
Voorziening van funderingen tegen vorst: de juiste diepte en toepassing in de praktijk
-
Vorstvrije fundering: begrippen, toepassingen en praktische uitvoering
-
Vorstvrij aangelegde fundering: Belang, Toepassing en Technische Aanleg
-
Vorstrand op fundering storten: Uitleg, voorbereiding en toepassing
-
Fundering met Vorstrand: Bouwtechniek voor Stabiliteit en Vorstbestendigheid bij Lichte Bouwwerken