Oppervlakte, fundering en dakoverstek: essentiële maatvoering bij bebouwing

Bij het plannen en uitvoeren van bebouwing – of het nu gaat om een aanbouw, een uitbreiding of het bouwen van een vrijstaand wooneenheid – zijn er verschillende essentiële parameters die bepalen of het project wettelijk toegestaan is en technisch haalbaar. Deze parameters zijn onder andere de oppervlakte van de bebouwing, de diepte van de fundering en de toegestane afmetingen van het dakoverstek. In dit artikel bespreken we hoe deze maatvoeringen binnen de regelgeving vallen, welke factoren bepalend zijn bij de berekening van de toelaatbare bebouwingsoppervlakte, wat de vereisten zijn voor een stevige fundering, en wat er op dit moment wettelijk is toegestaan op het gebied van dakoverstekken. De informatie is gebaseerd op concrete regelgeving en voorbeelden uit bestaande beleidsdocumenten en adviezen.

Oppervlakte van bebouwing: hoeveel mag er maximaal worden gebouwd?

Een van de centrale elementen bij bebouwing is het bepalen van de maximaal toelaatbare oppervlakte. Deze oppervlakte hangt af van het bebouwingsgebied, oftewel het totale grondoppervlak dat beschikbaar is voor bebouwing. De berekening gebeurt in meerdere stappen, waarbij rekening wordt gehouden met de oorspronkelijke woning, eventuele bijgebouwen en de regels die van toepassing zijn op het type perceel.

Stap 1: bepalen van het totale bebouwingsgebied

Het totale bebouwingsgebied wordt bepaald aan de hand van een zogenaamde nulsituatie. Dit betekent dat men uitgaat van de oorspronkelijke woning zoals die is gebouwd volgens de verleende vergunning. Daarnaast wordt het achtererfgebied meegenomen in de berekening. De formule luidt als volgt:

Totale bebouwingsgebied = achtererfgebied + grond onder woning

Deze methode zorgt ervoor dat de beschikbare ruimte voor bebouwing objectief wordt ingeschat, zonder rekening te houden met eventuele toekomstige uitbreidingen of veranderingen.

Stap 2: bepalen van de maximaal toelaatbare bebouwingsoppervlakte

De toelaatbare bebouwingsoppervlakte hangt af van de grootte van het totale bebouwingsgebied. Er gelden drie scenario’s:

  1. Totale bebouwingsgebied ≤ 100 m²: dan mag de helft van het bebouwingsgebied worden bebouwd.
  2. Totale bebouwingsgebied tussen 100 m² en 300 m²: dan mag 50 m² bebouwd worden, plus 20% van het deel boven de 100 m².
  3. Totale bebouwingsgebied > 300 m²: dan mag 90 m² bebouwd worden, plus 10% van het deel boven de 300 m², tot een maximum van 150 m².

Deze regels zijn bedoeld om de bebouwing in balans te houden met de beschikbare ruimte en om de leefbaarheid van de omgeving te waarborgen. Het is belangrijk om bij dit proces ook te controleren of er specifieke voorwaarden gelden voor het betreffende bestemmingsplan. In sommige wijkplanregels zijn beperkende voorschriften in werking, zoals maximaal 150 m² bebouwingsoppervlakte per perceel.

Stap 3: berekenen van het bouwvlak

Het bouwvlak is het deel van het bebouwingsgebied dat nog beschikbaar is voor een vergunningsvrije uitbreiding. Het bouwvlak wordt berekend door de al bebouwde oppervlakte van het totale bebouwingsgebied af te trekken. Dit is vooral van belang bij aanbouwen en uitbreidingen, waarbij moet worden nagegaan of het project nog binnen de wettelijke grenzen valt.

Voorbeeldberekening

Stel: het totale bebouwingsgebied is 250 m². De al bebouwde oppervlakte is 100 m² (grond onder de woning). Dan is het bouwvlak 150 m². Aangezien het bebouwingsgebied tussen 100 m² en 300 m² valt, is de toelaatbare bebouwingsoppervlakte 50 m² + 20% van 150 m² = 80 m². Dit betekent dat er nog 80 m² aan bebouwing wettelijk is toegestaan.

Fundering: essentieel voor de stabiliteit van de bebouwing

Een stevige fundering is een van de belangrijkste factoren bij het bouwen of uitbreiden van een woning. De diepte van de fundering hangt af van de grondsoort en de belasting die op de fundering rust. De volgende richtlijnen zijn van toepassing:

Grondsoort Minimale funderingsdiepte
Zandgrond 80 cm
Klei- en leemgrond 90 cm
Veengrond Fundering op palen
Onder de vorstgrens 60 cm

Bij zandgrond is een diepte van minstens 80 cm nodig om de fundering stevig te maken. Bij klei- en leemgrond is 90 cm nodig, omdat deze grondsoorten minder draagkrachtig zijn. Op veengrond is een fundering op palen vereist, omdat de grond niet voldoende stevig is om een traditionele fundering te dragen. Ook moet rekening worden gehouden met de vorstgrens, waarbij de fundering minstens 60 cm diep moet zitten om schade door ijsvorming te voorkomen.

Veelgemaakte fouten bij fundering en hoe deze te voorkomen

Een verkeerd of onvoldoende uitgevoerde fundering kan ernstige problemen veroorzaken. Veelgemaakte fouten zijn:

  • Te ondiepe fundering: Dit kan leiden tot verzakking en scheuren in de muren.
  • Slechte drainage: Wateroverlast kan leiden tot vochtproblemen en schimmelvorming.
  • Geen rekening houden met aangrenzende gebouwen: Een aanbouw kan invloed hebben op de fundering van buren. Hierbij is het verstandig om een constructieberekening te laten maken om eventuele schade te voorkomen.

De exacte funderingsdiepte hangt ook af van de constructie en de belasting. Bij twijfel is het aan te raden om een bodemonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek geeft inzicht in de grondstructuur en helpt bij het kiezen van de juiste fundering.

Dakoverstek: wettelijke beperkingen en toepassing

Het dakoverstek speelt een belangrijke rol bij de vormgeving van het dak en heeft ook invloed op de ligging van de bebouwing t.o.v. de perceelgrenzen. De regelgeving stelt duidelijke grenzen voor de hoogte en afmetingen van het dakoverstek, afhankelijk van de afstand tot de woning en de perceelgrenzen.

Binnen 4 meter van de woning

Als het bouwwerk binnen een afstand van 4 meter van de hoofdwoning wordt geplaatst, mag het niet hoger zijn dan 30 centimeter boven de eerste bouwlaag. Bij een woning met slechts één bouwlaag (zoals een bungalow) mag het bouwwerk nooit hoger zijn dan de hoofdwoning zelf. Dit maakt het mogelijk om kleine uitbreidingen of aanbouwen te realiseren zonder de omgeving te storen.

Buiten 4 meter van de woning

Bij een afstand van meer dan 4 meter mag het bouwwerk maximaal 3 meter hoog zijn. Als het bouwwerk hoger wordt, zijn er extra voorwaarden voor de dakvorm nodig. Deze voorwaarden zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat het bouwwerk geen negatieve invloed heeft op de buren, bijvoorbeeld door te veel zonlicht op te vangen of de sfeer van de omgeving te verstoren.

Voor een bouwwerk dat hoger dan 3 meter is, gelden de volgende voorschriften:

  • Het dak moet minstens twee schuine vlakken hebben.
  • De hellingshoek van de dakvlakken mag niet meer dan 55° zijn.
  • Het laagste punt van het dak mag niet hoger zijn dan 3 meter.
  • De daknok mag maximaal 5 meter hoog zijn.
  • De afstand tussen de daknok en de perceelgrens moet voldoen aan de volgende formule:
    > (afstand daknok tot perceelsgrens [m] × 0,47) + 3 = max. daknokhoogte [m]

Deze regels zijn ontworpen om de visuele harmonie in de omgeving te waarborgen, terwijl er tegelijkertijd voldoende ruimte is voor creatieve vormgeving van de bebouwing.

Andere regelgeving en architectonische richtlijnen

Naast de technische maatvoering zijn er ook architectonische en stedelijke richtlijnen die van invloed zijn op de uitvoering van bebouwingen. Deze richtlijnen spelen vooral een rol in wijkplanregels of in gebieden met een eenduidig architectonisch karakter.

Voorgevelrooilijnen

In sommige wijkplannen zijn voorgevelrooilijnen vastgesteld. Dit betekent dat woningen moeten worden geplaatst met hun voorgevel in deze lijn. Andere gevels moeten minstens 5 meter afstand houden van de achterste erfgrens. In sommige gevallen is er ook een minimale afstand van 9 meter tussen de gevellijn en een bepaalde straat. Deze regels zijn bedoeld om de visuele cohesie van de wijk te bewaren.

Hoogte- en vormregels voor hoofd- en bijgebouwen

Hoofdgebouwen kunnen maximaal 6 meter hoog zijn, met een nokhoogte van 6 meter en een goothoogte van 4 meter. De inhoud van het hoofdgebouw mag maximaal 650 m³ bedragen. Bijgebouwen mogen maximaal 3,25 meter hoog zijn, en de bouwhoogte mag niet meer dan 2 meter lager zijn dan die van het hoofdgebouw. Buiten het bouwvlak mogen maximaal 50% van de gronden bebouwd worden met bijgebouwen.

Architectonische richtlijnen

In wijkplanregels wordt vaak ook aandacht besteed aan de architectonische samenhang. Bijvoorbeeld:

  • Woningen moeten worden ontworpen vanuit een eenduidige architectonische richting.
  • De hoofdmassa van de woning moet duidelijk zichtbaar zijn.
  • Er mogen geen overstekken zijn.
  • De relatie tussen de individuele woning en het collectieve erf moet duidelijk worden geformuleerd, bijvoorbeeld via een veranda of grote gevelopening.
  • Bijgebouwen moeten ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa en als eenheid ontworpen worden.

Deze richtlijnen zijn bedoeld om de visuele cohesie van de wijk te waarborgen, terwijl er tegelijkertijd ruimte is voor individuele creativiteit binnen een gemeenschappelijke stijl.

Conclusie

Bij bebouwing is het essentieel om rekening te houden met zowel technische maatvoeringen als architectonische richtlijnen. De berekening van de maximaal toelaatbare bebouwingsoppervlakte is een van de eerste stappen, waarbij het totale bebouwingsgebied en de al bebouwde oppervlakte een rol spelen. De fundering moet stevig zijn en voldoen aan de regels op basis van grondsoort en belasting. Bij een aanbouw of uitbreiding is het belangrijk om hier rekening mee te houden, om schade en verzakking te voorkomen. Ook de dakoverstek en de hoogte van het bouwwerk moeten voldoen aan wettelijke regelgeving, afhankelijk van de afstand tot de hoofdwoning en de perceelgrenzen.

Daarnaast zijn er architectonische richtlijnen die invloed hebben op de vormgeving van het bouwwerk. Deze richtlijnen helpen om de visuele cohesie van de wijk te bewaren, terwijl er tegelijkertijd voldoende ruimte is voor creatieve vormgeving.

Bij het plannen van bebouwing is het verstandig om professioneel advies in te winnen, vooral bij complexe situaties of als er twijfel is over de wettelijke toelaatbaarheid. Een bodemonderzoek, een constructieberekening en een overleg met de gemeente of een architect kunnen helpen om eventuele problemen te voorkomen en ervoor te zorgen dat het project zowel wettelijk als technisch haalbaar is.

Bronnen

  1. Bouwmeesters bouwgroep – Hoe diep moet een fundering van een aanbouw zijn?
  2. Lokale regelgeving – CVDR690990/18
  3. Deprefabriek – Bebouwingsgebied berekenen in 6 stappen
  4. Lokale regelgeving – CVDR719810

Related Posts