Wetsvoorstel Verduidelijking Burgerschapsopdracht in het Funderend Onderwijs: Doel, Inhoud en Toepassing

In het Nederlands onderwijsstelsel is burgerschapsonderwijs al jarenlang een essentieel onderdeel van de educatieve missie. In de afgelopen jaren is er echter behoefte gebleken aan een duidelijkere formulering van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs. Tegen deze achtergrond is het wetsvoorstel tot verduidelijking van de burgerschapsopdracht ingevoerd. Dit artikel biedt een gedetailleerde en objectieve uitleg van het wetsvoorstel, met aandacht voor de historische context, de verplichtingen voor scholen, de inhoudelijke richtlijnen, en de verwachte effecten op scholen, leerlingen en het onderwijssysteem in het algemeen. Alle informatie is gebaseerd op de officiële bronnen die in de contextdocumenten zijn opgenomen.

Inleiding

In de jaren na 2006 zijn meerdere maatregelen genomen om burgerschapsonderwijs verder te institutionaliseren binnen het funderend onderwijs in Nederland. In 2006 was er al sprake van een wettelijke opdracht voor scholen om burgerschap te bevorderen. Echter, zoals in de contextdocumenten duidelijk is gesteld, werd de formulering in de wet als onvoldoende helder ervaren. Scholen hadden vaak moeite om de wettelijke eisen concreet in hun onderwijsaanbod om te zetten. Hieruit is het wetsvoorstel tot verduidelijking van de burgerschapsopdracht ontstaan, waarin de verplichtingen voor scholen worden uitgebreid en concreter gemaakt. Dit wetsvoorstel is inmiddels omgezet in een wet die in werking is getreden per 1 augustus 2021.

Het doel van deze wet is om scholen een duidelijk kader te bieden voor het aanbieden van burgerschapsonderwijs, terwijl er tegelijkertijd voldoende ruimte blijft voor eigen invulling. Dit artikel legt de belangrijkste aspecten van deze wet uit, inclusief de wettelijke formulering, de inhoudelijke richtlijnen, en de verwachte effecten voor scholen en leerlingen.

De wettelijke achtergrond

De burgerschapsopdracht is opgenomen in verschillende onderwijswetten, waaronder de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, en de Wet op de expertisecentra. Tot voor de ingevoerde veranderingen in 2021 was de formulering van deze opdracht echter vrij algemeen. Zo stond in de oude wetteksten bijvoorbeeld dat scholen burgerschap en sociale cohesie moesten bevorderen, maar er was geen duidelijke uitleg over hoe dit in de praktijk moest worden omgezet.

Het wetsvoorstel tot verduidelijking van de burgerschapsopdracht werd in 2018 gelanceerd en werd na een internetconsultatie en diverse kamerstappen in 2021 omgezet in een officiële wet. Deze wet benadrukt de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals verankerd in de Grondwet, en legt uit dat scholen in hun onderwijsaangebod duidelijk aandacht moeten besteden aan het bijbrengen van respect voor en kennis van deze waarden. Bovendien moet het onderwijs aandacht hebben voor het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties die leerlingen in staat stellen om deel te nemen aan de samenleving.

De wet benadrukt ook dat scholen een rol spelen als oefenplaats voor democratisch burgerschap. Dit betekent dat de schoolcultuur zelf ook moet aansluiten bij de wettelijk verankerde waarden. De verandering in de wet geeft scholen meer houvast, maar tegelijkertijd blijft er voldoende ruimte voor scholen om de opdracht op een manier die past bij hun eigen visie en context uit te voeren.

De inhoud van de wet: drie kernpunten

De wet verduidelijkt de burgerschapsopdracht aan scholen door drie kernpunten te benadrukken. Deze kernpunten zijn verankerd in de wetteksten en moeten door scholen worden verwerkt in hun onderwijsaangebod. De kernpunten zijn als volgt:

  1. Respect en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de mensenrechten.
    Scholen moeten zorgen voor een onderwijsaanbod dat leerlingen kennis geeft van en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals verankerd in de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden. Deze waarden zijn onder meer de vrijheid van meningsuiting, gelijkheid voor de wet, rechtsstaat, rechtszekerheid, en het recht op participatie. Bovendien moet het onderwijs aandacht hebben voor de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens, zoals verankerd in internationale verdragen en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

  2. Ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties.
    Scholen moeten ervoor zorgen dat leerlingen sociaal en maatschappelijk competent worden. Dit betekent dat leerlingen moeten leren omgaan met diversiteit, respect tonen voor verschillen, en in staat zijn om betrokken te zijn bij de pluriforme democratische Nederlandse samenleving. De competenties die hierbij centraal staan zijn onder andere het vermogen tot samenwerken, het vermogen tot reflectie op eigen gedrag en het gedrag van anderen, en het vermogen tot het aannemen van verantwoordelijkheid.

  3. Aandacht voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid.
    In het onderwijs moet ook expliciet aandacht zijn voor verschillen tussen leerlingen en leerkrachten. Deze aandacht moet zorgen voor een betere begrip van diversiteit en voor het waarborgen van gelijke behandeling. In het kader van burgerschapsonderwijs moeten leerlingen leren dat het belangrijk is om mensen met verschillende achtergronden en overtuigingen te respecteren, en dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden.

De rol van de schoolcultuur

Een belangrijk aspect van de wet is dat de schoolcultuur zelf ook een rol speelt bij het bevorderen van burgerschap. De wet benadrukt dat scholen niet alleen burgerschapsonderwijs moeten verzorgen, maar dat ook de cultuur op school moet aansluiten bij de wettelijk verankerde waarden. Dit betekent dat leerkrachten, schoolleiding en schoolbestuur zich moeten gedragen op een manier die aansluit bij de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De wet benadrukt dat het personeel van de school volgens deze waarden moet handelen.

Dit aspect van de wet is belangrijk omdat het aantoont dat burgerschapsonderwijs niet alleen draait om leerstof, maar ook om het gedrag en de werkwijze van de school. De schoolcultuur speelt dus een centrale rol bij het bevorderen van actief burgerschap en sociale cohesie.

De relatie met kerndoelen en het curriculum

Een belangrijke vraag die bij de invoering van de wet is gesteld, is hoe deze verduidelijking van de burgerschapsopdracht zich verhoudt tot de kerndoelen en het curriculum. In de contextdocumenten wordt duidelijk dat de burgerschapsopdracht een aparte wettelijke verplichting is. De kerndoelen en eindtermen zijn expliciet gericht op de inhoud van het onderwijs en bevatten concrete leerdoelen per sector, toegespitst op de specifieke ontwikkelingsfase van een leerling.

De burgerschapsopdracht is daarentegen meer algemeen van aard en richt zich op het zorgen voor een doelgerichte en samenhangende bevordering van actief burgerschap en sociale cohesie. De invulling van deze opdracht bevat ook inhoudelijke componenten, maar daarbij is er meer ruimte voor een eigen invulling. Dit betekent dat scholen de burgerschapsopdracht op een manier kunnen uitvoeren die past bij hun eigen visie en context.

Een vraag die is gesteld in de contextdocumenten is of het wetsvoorstel en het voorstel rond het nieuwe curriculum voldoende houvast en verankering aan scholen geeft. Hierop is gesteld dat het wetsvoorstel scholen helderheid biedt over de verplichte, gemeenschappelijke kern van de burgerschapsopdracht, waardoor ze meer houvast hebben. Daarnaast worden scholen op verschillende manieren ondersteund bij het uitvoeren van de burgerschapsopdracht.

Een andere vraag betreft de vraag of de burgerschapsopdracht die in de wet is geformuleerd, wordt overgenomen in het herziene curriculum. In de contextdocumenten wordt aangegeven dat de burgerschapsopdracht in de wet een eigen wettelijke verplichting is, en dat deze opdracht zich afzonderlijk van de kerndoelen en eindtermen uitbrengt. Het is mogelijk dat het burgerschapsonderwijs binnen het curriculum herzien wordt, maar de wettelijke opdracht blijft onafhankelijk van eventuele herzieningen van het curriculum.

Verwachte effecten van de wet

De wet tot verduidelijking van de burgerschapsopdracht heeft verschillende verwachte effecten op scholen, leerlingen en het onderwijssysteem in het algemeen. In de contextdocumenten is gesteld dat scholen voor primair, voortgezet en speciaal onderwijs door de wet worden ondersteund bij het uitvoeren van de burgerschapsopdracht. Dit betekent dat scholen meer houvast hebben bij het aanbieden van burgerschapsonderwijs.

Een van de verwachte effecten is dat leerlingen meer kennis krijgen van en respect tonen voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dit kan bijdragen aan het vormen van een maatschappelijke participatie en het bevorderen van sociaal contact. Bovendien kan het onderwijs bijdragen aan het ontwikkelen van sociaal en maatschappelijk competentie, wat leerlingen in staat stelt om deel te nemen aan de pluriforme democratische Nederlandse samenleving.

Een ander verwacht effect is dat scholen een rol spelen als oefenplaats voor democratisch burgerschap. Dit betekent dat de schoolcultuur zelf ook aansluit bij de wettelijk verankerde waarden, wat kan leiden tot een positieve schoolomgeving en een betere samenwerking tussen leerlingen, leerkrachten en ouders.

De rol van scholen en scholingsorganisaties

Een belangrijk aspect van de wet is dat scholen en scholingsorganisaties verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de burgerschapsopdracht. In de contextdocumenten is gesteld dat scholen voor primair, voortgezet en speciaal onderwijs, besturen, schoolleiders, leraren en leerlingen door de regeling worden geraakt. Dit betekent dat alle betrokken partijen een rol spelen bij het uitvoeren van de burgerschapsopdracht.

Scholen worden ondersteund bij het uitvoeren van de opdracht, zoals in de beantwoording van de vragen in de contextdocumenten staat. Deze ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit het aanbieden van scholing voor leerkrachten, het ontwikkelen van onderwijsmaterialen en het uitwisselen van ervaringen tussen scholen. De wet benadrukt ook dat scholen vrij zijn om de opdracht op een manier uit te voeren die past bij hun eigen visie en context.

De rol van ouders en de maatschappij

Hoewel de wet zich vooral richt op scholen, is er ook aandacht voor de rol van ouders en de maatschappij in het bevorderen van burgerschap. In de contextdocumenten is gesteld dat het onderwijs moet bijdragen aan sociale cohesie, wat betekent dat het onderwijs moet bijdragen aan het vormen van een maatschappelijke participatie en het bevorderen van sociaal contact. Dit betekent dat ouders en de maatschappij een rol kunnen spelen in het bevorderen van burgerschap, naast de rol van de scholen.

De wet benadrukt ook dat het onderwijs bijdraagt aan het ontwikkelen van sociaal en maatschappelijk competentie, wat leerlingen in staat stelt om deel te nemen aan de pluriforme democratische Nederlandse samenleving. Dit betekent dat het onderwijs een rol speelt in het vormen van burgers die betrokken zijn bij de maatschappij en die zich bewust zijn van hun rechten en plichten.

Conclusie

Het wetsvoorstel tot verduidelijking van de burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs heeft geleid tot een duidelijker wettelijke formulering van de burgerschapsopdracht aan scholen. Deze wet benadrukt de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, het ontwikkelen van sociaal en maatschappelijk competentie, en het bijbrengen van respect voor verschillen. De wet geeft scholen een duidelijk kader voor het aanbieden van burgerschapsonderwijs, terwijl er tegelijkertijd voldoende ruimte blijft voor eigen invulling. De wet benadrukt ook dat de schoolcultuur een rol speelt bij het bevorderen van burgerschap, en dat scholen een rol spelen als oefenplaats voor democratisch burgerschap. De verwachte effecten van de wet zijn dat leerlingen meer kennis krijgen van en respect tonen voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en dat scholen een rol spelen in het bevorderen van sociale cohesie.

Bronnen

  1. Wetsvoorstel verduidelijking burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs
  2. Wet verduidelijking burgerschapsopdracht onderwijs
  3. Kamerstuknummer 35352: Wet verduidelijking burgerschapsopdracht
  4. Wet- en regelgeving op burgerschapsopdracht
  5. Q&A Wet Verduidelijking Burgerschap in het funderend onderwijs
  6. Ingevoerde wet: Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs

Related Posts