Verticale Houten Gevelbekleding met Onzichtbare Bevestiging: Richtlijnen voor Bouw en Vormgeving
Inleiding
De keuze voor een verticale houten gevelbekleding met een onzichtbare bevestiging vormt een belangrijk onderdeel van de architectonische uitvoering van woningen, met name in gebieden waar een hoge ruimtelijke en culturele kwaliteit wordt aangehouden. De richtlijnen uit de bronnen tonen duidelijke richtsnoeren voor de vormgeving, materiaalkeuze, kleurkeuze en technische uitvoering van dergelijke opbouwen, met name in relatie tot het hoofdgebouw en de omgeving. Deze richtlijnen zijn van toepassing op bouwwerken zoals dakkapellen, erkers, dakopbouwen en erfafscheidingen, met name in gevallen waar sprake is van een architectonische eenheid of een gebied met een hoge erfgoedwaarde. Belangrijke elementen zijn de vormgeving van de gevel, de afmetingen van onderdelen zoals boeiboord en dakoverstek, het gebruik van materialen en kleuren, en het vermijden van opvallende of onnodige elementen zoals zichtbare bevestigingsmiddelen of ornamenten. Deze richtlijnen zijn gebaseerd op algemene bouwregels en worden in geval van afwijkingen getoetst aan de algemene criteria uit het onderdeel ‘Werking van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit’. De focus ligt op een eenduidige, rustige vormgeving en een vormgeving die past in de bestaande architectuur van het pand en de omgeving. Deze richtlijnen zijn niet van toepassing op rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of in beschermd stadsgezicht, maar kunnen in gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde afwijkende regels gelden.
Vormgeving en technische uitvoering van verticale houten gevelbekleding
De richtlijnen voor de vormgeving van verticale houten gevelbekledingen zijn gericht op een eenduidige, rustige uitvoering die past bij de architectonische eenheid van het hoofdgebouw. De basisvoorwaarde is dat de gevelindeling afgestemd is op de verticale en horizontale indeling van de gevel van het hoofdgebouw. Dit betekent dat de afmetingen van de houten planken, de afstand tussen de afstand van de verticale steunbalken en de vorm van de voeglijnen moeten passen bij de bestaande gevels in de omgeving. De kozijnen, die vaak onderdeel uitmaken van een dergelijke bekleding, moeten afgestemd zijn op de kenmerken van de kozijnen van het hoofdgebouw, met name in het opbouwen van de kozijnindeling, de diepteligging van de kozijnen in de gevel en de profielen van de onderdelen. Kleine afwijkingen zijn toegestaan, maar de totale indruk moet in overeenstemming zijn met het originele ontwerp.
Een belangrijk aspect is het gebruik van een onzichtbare bevestiging. De bronnen benadrukken dat er geen zichtbare bevestigingsmiddelen mogen zijn. Dit houdt in dat de bevestigingssystemen, zoals schroeven of bevestigingsplaatjes, zodanig geplaatst moeten worden dat ze niet zichtbaar zijn vanaf de buitenkant. Dit vereist een zorgvuldige voorontwerp en een nauwkeurige uitvoering. De afstand tussen de bevestigingen moet zodanig zijn dat de houten planken niet gaan schieten of bewegen, zonder dat de bevestiging opvalt. Dit vereist vaardigheid in het gebruik van geschikte bevestigingssystemen, zoals klemmen of schroeven met een verborgen bevestigingstechniek.
De randen van de bekleding worden vaak afgeplaatst met een boeiboord, dat in de richtlijnen is omschreven als maximaal 25 centimeter hoog. Dit houdt in dat het boeiboord niet te hoog mag worden uitgevoerd, zodat de gevel niet te zwaar oogt. Eveneens is op te merken dat het boeiboord vaak uit hetzelfde materiaal moet zijn als de rest van de bekleding. In het geval van een dakkapel of dakopbouw is het boeiboord vaak gemaakt van plaatmateriaal of horizontale delen, zonder ornamenten. De detaillering is terughoudend en dient niet op te vallen in het algemeen beeld.
De hoogte van de gevelbekleding is afhankelijk van de vormgeving van het hoofdgebouw. Als het hoofdgebouw een dakkapel heeft, is de hoogte van de gevelbekleding vaak gelijk aan de hoogte van de bovenkant van het dak of van de voorgaande bekleding. In gevallen waarin een dakkapel wordt aangeplaatst op een bestaand dak, moet de hoogte van het boeiboord passen bij de bestaande hoogten. De hoogte van het boeiboord mag niet groter zijn dan 25 centimeter, wat een limiet is die wordt vastgehouden voor een rustige vormgeving. Bij de vormgeving van een dakopbouw of dakkapel is het belangrijk dat de dakoverstek, die het uiteinde van het dak afdekt, niet te groot is. De maximale lengte van de dakoverstek is 20 centimeter, en dit is hetzelfde voor zowel de voorkant als de zijkanten. Bij zijkanten mag de overstek eventueel kleiner zijn dan aan de voorkant, maar de afmeting moet consistent zijn binnen hetzelfde bouwdeel.
De vormgeving van de gevel moet in één lijn en op dezelfde hoogte zijn, zonder nadrukkelijke verspringingen. De vorm moet rechtop zijn, zonder afwijkingen in de verticale of horizontale lijn. Dit zorgt voor een gestroomlijnd beeld. De gebruikte materialen moeten eenduidig en rustig zijn. Er mogen geen golfplaten, betonplaten, damwandprofielplaten of rietmatten worden gebruikt, omdat deze te opvallend zijn of niet passen bij een sfeer van rust. In plaats daarvan worden hout, metselwerk, metalen spijlen of gaas met begroeiing gebruikt, afhankelijk van de context. Bij een dakkapel of dakopbouw is het belangrijk dat de zijkanten verticaal en ondoorzichtig zijn, tenzij er een andere oplossing is die past bij de architectuur. De kozijnen moeten transparant zijn, met zoveel mogelijk glas en minimaal gebruik van gesloten panelen. De kozijnen zijn afgestemd op het hoofdgebouw, zodat de indeling van het vensterwerk past bij de gevel van het pand.
Materiaalkeuze en kleurkeuze bij verticale houten gevelbekleding
De keuze voor materiaal en kleur bij een verticale houten gevelbekleding is van cruciaal belang om de architectonische eenheid van het pand te behalen en de gevel te laten samensmelten met het omgevingsbeeld. De richtlijnen benadrukken dat het materiaal- en kleurgebruik terughoudend moet zijn of afgestemd op het hoofdgebouw, zodat de bekleding niet zwaarder oogt dan het oorspronkelijke bouwdeel. Dit betekent dat materialen zoals hout, kunststof, niet-spiegelend metaal of glas als invulling van kozijnen kunnen worden gebruikt. Bij een dakkapel of dakopbouw is het belangrijk dat het materiaal van het bovenste deel, zoals het dak of de kozijnen, afgestemd is op het hoofdgebouw. Bijvoorbeeld: als het hoofdgebouw geverfde houten kozijnen heeft, dan dient ook de dakkapel of de gevelbekleding geverfde houten elementen te bevatten.
De kleurkeuze is eveneens gericht op een rustige, neutrale vormgeving. Voor de kleur worden donkere tinten zoals donkerblauw, donkerbruin, donkergroen, grijs of crème-wit genoemd. Deze kleuren vallen weinig op in het landschap en passen goed bij oude of klassieke architectuur. De kleur dient zodanig te zijn dat de bekleding niet opvalt als een apart onderdeel, maar als onderdeel van de gevel. Bij een dakkapel of dakopbouw is het belangrijk dat de kleur van het dak, de kozijnen en de bekleding in overeenstemming is met het hoofdgebouw. Als het hoofdgebouw bijvoorbeeld een donkerbruin geverfd houten dak heeft, dan dient ook de gevelbekleding een vergelijkbare tint te hebben. Bij een metselwerkgevel moet het metselwerk, inclusief type baksteen, voeg en metselverband, afgestemd zijn op het bestaande metselwerk.
Bij een dakkapel of dakopbouw is het belangrijk dat het materiaal van het dak en de gevel onderdeel uitmaakt van dezelfde architectonische eenheid. Als het dak van het hoofdgebouw is afgewerkt met dakpannen, dan dient ook de dakkapel of de dakopbouw met dakpannen te zijn afgedekt. Bij een plat dak moet het dak ook plat worden afgedekt, met eventueel een dakoverstek. De kleur van het dak moet in overeenstemming zijn met de kleur van het hoofdgebouw, zodat de indeling van het dak en de gevel samensmelt tot een geheel.
In gevallen waarin het metselwerk van het hoofdgebouw wordt voortgezet in de gevelbekleding, moet het metselwerk gelijk zijn in type baksteen, kleur, voeg en metselverband. Dit zorgt voor een consistente indruk. Bij een erfafscheiding of een dakkapel moet het materiaal, zoals hout, metselwerk of metaal, terughoudend en ondergeschikt zijn aan het materiaal van het hoofdgebouw. Als er geen duidelijk materiaal wordt genoemd, dient er voor te worden gezorgd dat het materiaal niet opvalt. Dit betekent dat een houten gevelbekleding niet met een opvallend, geperforeerd of gemaakte houtsoort moet worden uitgevoerd, maar met een eenduidige, ruwe of glanzende houtsoort die past bij de architectuur.
De richtlijnen benadrukken ook dat bepaalde materialen niet mogen worden gebruikt. Dit zijn bijvoorbeeld golfplaten, betonplaten, damwandprofielplaten, rietmatten of vlechtschermen. Deze materialen zijn te opvallend of passen niet bij een rustige, architectuurvormgeving. In plaats daarvan wordt het gebruik van hout, kunststof, metselwerk of niet-spiegelend metaal aangeraden. Bij een dakkapel of dakopbouw moet het materiaal van het dak, de kozijnen en de bekleding in overeenstemming zijn met elkaar en met het hoofdgebouw. Bij een dakkapel op een zadeldak is de dakkapel vaak uitgevoerd met hetzelfde daktype, zoals dakpannen, en moet de hellingshoek van het dak gelijk zijn aan die van het hoofdgebouw. Als het dak van het hoofdgebouw een hellingshoek van 30 graden heeft, dan moet ook de dakkapel een hellingshoek van 30 graden hebben. Dit zorgt voor een consistente vormgeving.
Toepassing in gebieden met hoge erfgoedwaarde en architectonische eenheid
In gebieden met een hoge erfgoedwaarde of binnen een architectonische eenheid gelden verdergaande richtlijnen voor de uitvoering van verticale houten gevelbekledingen. Deze richtlijnen zijn gericht op het behouden van de culturele en architectonische waarde van het gebied, met name in relatie tot het behoud van historische kenmerken van de bebouwing. De richtlijnen zijn gebaseerd op de vereisten uit de "Algemene criteria" in het onderdeel ‘Werking van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit’, die worden toegepast wanneer de uitvoering van een bouwwerk, zoals een dakkapel of gevelbekleding, niet voldoet aan de reguliere criteria. In dergelijke gevallen wordt het plan getoetst aan de algemene criteria, die worden vastgesteld op grond van het culturele erfgoed en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
Bij een dakkapel of dakopbouw in een dergelijk gebied moet de vormgeving afgestemd zijn op de architectonische eenheid van het pand. Dit houdt in dat de vormgeving van de dakkapel moet passen bij de vorm, het daktype, de hellingshoek en de gevelindeling van het hoofdgebouw. De dakkapel mag niet zwaarder oogsten dan het hoofdgebouw. Bij een dakkapel op een mansardekap moet het dak schuin zijn met een gelijke hellingshoek als het hoofdgebouw, of een plat dak bij plaatsing onder de knik in het dakvlak. Bij een dakopbouw in het verlengde van een bestaande zijgevel dient hetzelfde materiaal en dezelfde detaillering te worden toegepast als bij de bestaande gevel. Dit zorgt voor een eenduidige vormgeving zonder afwijkingen.
De materialen en kleuren moeten afgestemd zijn op het hoofdgebouw. De kleur moet terughoudend zijn, zoals donker, wit of crème-wit, of zinkgrijs. Bij een dakkapel of dakopbouw dient het materiaal en de kleur te passen bij de architectuur van het hoofdgebouw. Bij een metselwerkgevel moet het metselwerk, inclusief type baksteen, kleur, voeg en metselverband, zijn afgestemd op het bestaande metselwerk. Bij een dakkapel of gevelbekleding dient het materiaal van het dak, de kozijnen en de bekleding in overeenstemming te zijn met het hoofdgebouw. Als het hoofdgebouw bijvoorbeeld een dak van dakpannen heeft, dan dient ook de dakkapel of gevelbekleding met dakpannen te zijn uitgevoerd. Bij een plat dak moet het dak ook plat worden afgedekt, met eventueel een dakoverstek.
De hoogte van de dakkapel is beperkt. De bovenste dakkapel mag niet hoger zijn dan 1,75 meter gemeten vanaf de voet van de dakkapel. De verticale afstand tussen twee dakkapellen moet ten minste 0,85 meter bedragen. Dit zorgt voor een goede verhouding tussen de elementen en voorkomt dat de dakkapellen te dicht bij elkaar staan. Bij een dakopbouw in een gebied met een hoge erfgoedwaarde dient te worden gecontroleerd of het type dakopbouw eerder is vergund en gerealiseerd. Als dat niet het geval is, moet het zijn gerealiseerd met een plat dak over de nok van een zadeldak. De hellingshoek van het dakvlak moet gelijk zijn aan de hellingshoek van het bestaande dak.
De vormgeving van de gevelbekleding dient in overeenstemming te zijn met de gevel van het hoofdgebouw. De hoogte van de bekleding moet passen bij de hoogte van de borstwering van het hoofdgebouw. De borstwering is vaak van baksteen en moet in hoogte en vorm overeenkomen met de bestaande situatie. Boven de borstwering is de pui zo transparant mogelijk, met kozijnen en glas, zonder gesloten panelen tussen of naast kozijnen. De kozijnen moeten afgestemd zijn op de kenmerken van de kozijnen van het hoofdgebouw. De detaillering is terughoudend, met een bescheiden overstek van maximaal 20 centimeter en een bescheiden boeiboord van maximaal 25 centimeter hoog.
Toepassing van bevestigingssystemen bij verticale houten gevelbekleding
Bij de uitvoering van een verticale houten gevelbekleding is de keuze en plaatsing van het bevestigingssysteem van cruciaal belang voor zowel de esthetiek als de duurzaamheid van de constructie. De richtlijnen uit de bronnen benadrukken uitdrukkelijk dat er geen zichtbare bevestigingsmiddelen mogen zijn. Dit houdt in dat de bevestigingssystemen, zoals schroeven of bevestigingsplaatjes, zodanig moeten worden uitgevoerd dat ze vanaf de buitenkant van de gevel niet zichtbaar zijn. Dit vereist een zorgvuldige voorontwerpfase waarin het bevestigingssysteem wordt geplaatst op een manier die zowel de veiligheid als de esthetische eisen voldoet. De meest gebruikte methoden zijn klemmen of verborgen schroefsystemen, die via een gat in de plank worden geplaatst zonder dat de kop zichtbaar is.
Het gebruik van een onzichtbaar bevestigingssysteem zorgt voor een glad, gestroomlijnd oppervlak zonder afleidende elementen. Dit is in overeenstemming met de richtlijnen voor een rustige, eenduidige vormgeving. De afstand tussen de bevestigingen moet zodanig worden bepaald dat de houten planken niet gaan schieten of bewegen, zonder dat de bevestiging opvalt. Dit vereist een nauwkeurige berekening van de belasting, de afmetingen van de planken en de eigenschappen van het hout. De bevestiging moet voldoende stevigheid bieden om de belasting van wind, sneeuw of eigen gewicht te dragen.
Bij een dakkapel of dakopbouw is het belangrijk dat het bevestigingssysteem ook aan de eisen van de constructie voldoet. De bevestiging moet zodanig zijn dat het het dak of de gevel niet beschadigt. Bij een dakopbouw dient het bevestigingssysteem te zijn afgestemd op de constructie van het dak. Bij een dak met een hellingshoek van 30 graden dient het bevestigingssysteem zo te zijn dat het de krachten die ontstaan door wind en zwaartekracht kan dragen. Het is daarom belangrijk dat het systeem wordt ontworpen in overeenstemming met de constructie van het dak.
Bij een gevelbekleding die aansluit op een bestaande gevel is het belangrijk dat het bevestigingssysteem ook passend is voor het materiaal van de bestaande gevel. Als de gevel uit baksteen bestaat, dient het bevestigingssysteem zodanig te zijn dat het de baksteen niet beschadigt. In sommige gevallen moet er een steunstructuur worden aangelegd, zoals een houten of metaalconstructie, die het houten oppervlak ondersteunt. Dit systeem moet op een manier worden bevestigd dat het bevestigingsmiddel niet zichtbaar is. Dit vereist vaardigheid in het gebruik van geschikte bevestigingssystemen, zoals klemmen of schroeven met een verborgen bevestigingstechniek.
Bij een dakkapel of dakopbouw is het belangrijk dat het bevestigingssysteem ook aan de eisen van de detaillering voldoet. De detaillering is terughoudend, met een bescheiden overstek van maximaal 20 centimeter en een bescheiden boeiboord van maximaal 25 centimeter hoog. Het bevestigingssysteem moet dus zodanig zijn dat het de vormgeving niet verstoort. Bij een dakkapel op een zadeldak moet het bevestigingssysteem zodanig zijn dat het de krachten van het dak kan dragen. Bij een dak met een hellingshoek van 30 graden dient het bevestigingssysteem te zijn afgestemd op de constructie van het dak.
Conclusie
De richtlijnen voor de vormgeving, materiaalkeuze en bevestiging van een verticale houten gevelbekleding zijn gericht op een rustige, eenduidige en architectuurgetrouwe uitvoering. De belangrijkste eisen zijn het gebruik van onzichtbare bevestigingssystemen, een beperkte hoogte van het boeiboord (maximaal 25 cm), een bescheiden dakoverstek (maximaal 20 cm) en een kleurkeuze die past bij het hoofdgebouw. De materialen moeten duurzaam en afgestemd zijn op het hoofdgebouw, met name hout, metselwerk of niet-spiegelend metaal. Bij een dakkapel of dakopbouw moet de vormgeving passen bij de architectonische eenheid van het pand, met name in vorm, hellingshoek en materiaalkeuze. In gebieden met een hoge erfgoedwaarde gelden extra eisen, zoals een beperkte hoogte van de dakkapel (maximaal 1,75 meter) en een minimale afstand tussen twee dakkapellen (ten minste 0,85 meter). De uitvoering moet in overeenstemming zijn met de algemene criteria uit de "Notities Ruimtelijke Kwaliteit" wanneer de reguliere criteria niet van toepassing zijn.
Bronnen
Related Posts
-
Welke Kleur Kies Je voor Jouw Gevelbekleding? Een Volledige Gids voor de Juiste Keuze
-
Beste gevelbekleding voor de zonnigste zijde van je woning: Keuzegids voor duurzaamheid en esthetiek
-
Keralit Gevelbekleding en de Invloed van Zonlicht: Duurzame Oplossingen voor Energiezuinige Gevelontwerpen
-
Keuze voor gevelbekleding bij ramen met vlakverdeling: richtlijnen voor esthetisch en functioneel geheel
-
Gevelbekleding die past bij ramen met vakverdeling: Richtlijnen en keuzemogelijkheden
-
Welke gevelbekleding kiezen voor de zonkant van je woning? Een richtlijn op basis van duurzaamheid, uitstraling en weersbestendigheid
-
Duurzame Gevelbekleding: Opties, Voor- en Nadelen voor Ecohuis en Renovatie
-
Duurzame gevelbekleding: Keuze voor duurzaam bouwen en milieuvriendelijk renoveren