Metselwerk in Amsterdamse Gevels rond 1700: Technieken, Materialen en Restauratie
Inleiding
De bouwkunst van Amsterdam rond 1700 kenmerkt zich door een verfijnde toepassing van metselwerk, met name in de gevels van herenhuizen en boerderijen. Deze periode zag een overgang van de Vingboonsstijl naar de Lodewijk XIV-stijl, waarbij zowel traditionele als nieuwe technieken werden ingezet. De beschikbare gegevens geven inzicht in de gebruikte materialen, metselverbanden, en de evolutie van het vakmanschap. Dit artikel beschrijft de kenmerken van het metselwerk in Amsterdamse gevels rond 1700, gebaseerd op historische analyses en restauratierapporten. De informatie is afkomstig uit bronnen die de bouwgeschiedenis van de stad belichten, met een focus op de periode tussen 1660 en 1790.
De Overgang van Stijlen en Bouwtechnieken
Na 1675 kwam een strakkere vorm van classicisme in zwang, die rond 1700 geleidelijk overging in de Lodewijk XIV-stijl. Deze ontwikkeling vond plaats in zowel de steden als op het platteland. Klokgevels, die vaak werden voorzien van fraaie natuurstenen ornamenten, dateren meestal uit 1660 tot 1790 en werden in deze stijl uitgevoerd. De Lodewijk XIV-stijl kenmerkt zich door symmetrie, bloemmotieven en het gebruik van het acanthusblad als ornament.
Een voorbeeld van een gebouw waar de oorspronkelijke constructie in twijfel werd getrokken, is Oldengaerde. Hoewel de jaartalstenen 'anno 1717' aangeven, wezen onderzoek en restauratie aan dat de voorgevel aanzienlijk werd aangepast. Vrijwel al het muurwerk onder, boven en tussen de raamvensters werd vervangen, en ook het metselwerk rond de jaartalstenen bleek later te zijn geplaatst. Dit suggereert dat de jaartalstenen een latere toevoeging zijn aan een oudere constructie.
Materialen en Formaten van Bakstenen
De keuze van baksteen en de manier waarop deze werden verwerkt, waren cruciaal voor de kwaliteit en het uiterlijk van de gevels. In de tweede helft van de veertiende eeuw werden kleinere bakstenen van 23 x 5,5 cm gebruikt. De baksteenformaten van de Waag (circa 1480) waren 25 x 5,5 en 22 x 5,5-6 cm. Bij de bouw van het turfpakhuis (thans Bank van Lening) uit 1550 werden aan de onderkant van de voorgevel nog ‘mop’-formaten van 25 x 5,5 cm gevonden.
Architecten als Hendrick de Keyser en Jacob van Campen werkten in het begin van de zeventiende eeuw vooral met oranjerode of hoogrode Leidse steen in kruisverband, met een lagenmaat van circa 22 lagen in een meter hoogte. Deze stenen werden vaak geslepen om een glad oppervlak te creëren. Philips Vingboons werkte vaak met paarsgrauwe ‘drieling Vechtsteen’ van 18 x 9 x 4 cm, in een lagenmaat van 22 lagen per meter hoogte. Het stadsbestuur liet de binnenkomende bakstenen op hardheid en formaat keuren, waarbij Jan Willemsen Brederode in 1662 werd aangesteld als stadsmetselaar.
Daniël Marot gebruikte in 1732 voor Nieuwe Keizersgracht 28-44 een baksteenformaat van 20 x 10 x 4 cm en een lagenmaat van 22 lagen per meter hoogte. De lagenmaat is afhankelijk van de toegepaste steenformaten.
Metselverbanden: Technieken en Evolutie
Verschillende metselverbanden werden gebruikt, elk met zijn eigen kenmerken en toepassingen. Staand verband, waarbij de strekkenlaag afgewisseld wordt met een koppenlaag, werd in Amsterdamse gevels zelden teruggevonden. Noors verband, waarbij na elke twee strekken een kop wordt gebruikt, en Vlaams verband, waarbij na elke kop een strek komt, waren eveneens zeldzaam, behalve bij trapgevels.
Amsterdamse gevels werden vanaf 1550 gewoonlijk opgemetseld in kruisverband. Om een kruisverband te metselen, moet de lengte van de baksteen gelijk zijn aan twee koppen plus een voeg, en moet de steen dunner zijn dan de helft van de kop. In de zeventiende eeuw begon het kruisverband op de hoek met een kop en een klezoor, terwijl het in de achttiende eeuw te herkennen is aan een drieklezoor op de hoek.
Naast deze metselverbanden voor steens dikke muren werd voor dunne muren van oudsher ook het halfsteens verband toegepast.
Metselspecie en Voegen
De samenstelling van de metselspecie was van groot belang voor de duurzaamheid en waterdichtheid van de gevels. Aanvankelijk werd er met (gebrande) schelpkalk en fijn zand gemetseld, soms zelfs met klei of leem. Al snel werd ook steenkalk (kluitkalk) uit het stroomgebied van de Maas gebruikt, in een verhouding van circa 1 kalk : 2-2,5 zand. Deze kalksoorten verharden langzaam door koolzuur uit de lucht, wat problemen kon opleveren bij dikke muren en funderingen onder het grondwaterniveau.
Door gemalen tufsteen (tras) toe te voegen, werd de specie hydraulisch, dat wil zeggen versteend door koolzuur uit het water. Afhankelijk van de benodigde waterdichtheid werd een bepaalde hoeveelheid tras aan de specie toegevoegd, bijvoorbeeld 1 kalk : 1,25 tras : 1,5 zand. De kalkbereiding verbeterde in de loop van de eeuwen, waardoor de specie gelijkmatiger en witter werd.
Spouwmuren: Een Vroege Innovatie
De spouwmuur, een constructie met twee afzonderlijke wanden, werd al door de Grieken en Romeinen gebruikt. In Nederland pakten de architecten van het Hollands classicisme het idee in de zeventiende eeuw op om het probleem van vochtdoorslag in buitenmuren op te lossen. Een ontwerptekening uit 1666 van architect Adriaan Dortsman voor een huis in Amsterdam toont een voorgevel als spouwmuur, met een spouw in de bel-etage en de verdieping, maar niet in het souterrain. Een ander huis in Nigtevecht, ontworpen in 1687 door Herbert Kramer, toonde eveneens een spouwmuur op tekeningen uit circa 1700, gemaakt door Daniël Stoopendaal. Deze vroege voorbeelden van spouwmuren waren niet gevuld met isolatiemateriaal.
Restauratie en Onderhoud
Restauratieprojecten, zoals die van Oldengaerde en Korsjespoortsteeg 8, bieden inzicht in de oorspronkelijke constructie en de latere aanpassingen van de gevels. Bij de restauratie van Oldengaerde bleek dat vrijwel al het muurwerk onder, boven en tussen de raamvensters was vervangen, en dat de jaartalstenen hoogstwaarschijnlijk later in de gevel waren geplaatst. In Korsjespoortsteeg 8 werd de naam J Jagtman op de originele pui ontdekt, wat informatie verschaft over de eerdere eigenaren.
De Vereniging Vrienden heeft bijgedragen aan de restauratie van Korsjespoortsteeg 8 door de wolvenkoppen in de oeils-de-boeufs opnieuw te laten vergulden. Dit toont het belang van samenwerking bij het behoud van historisch erfgoed.
Conclusie
Het metselwerk in Amsterdamse gevels rond 1700 is een getuigenis van vakmanschap en innovatie. De overgang van de Vingboonsstijl naar de Lodewijk XIV-stijl bracht nieuwe technieken en materialen met zich mee. De keuze van baksteen, het metselverband en de samenstelling van de metselspecie waren cruciaal voor de kwaliteit en duurzaamheid van de gevels. De vroege toepassing van de spouwmuur toont de inventiviteit van de Nederlandse architecten bij het oplossen van bouwtechnische problemen. Restauratieprojecten bieden waardevolle inzichten in de oorspronkelijke constructie en de latere aanpassingen van de gevels, en benadrukken het belang van het behoud van historisch erfgoed.
Bronnen
Related Posts
-
Tuinmuur Metselen en Renoveren: Kosten, Materialen en Onderhoud
-
Kosten van Metselwerk per m²: Een Uitgebreide Overzicht voor 2025
-
Kosten en Soorten Voegwerk voor Gevelrenovatie
-
Metselwerk Kosten: Een Uitgebreid Overzicht voor 2024 & 2025
-
Kosten van Metselwerk in 2025: Een Overzicht van Prijzen en Factoren
-
Uithakken en Aanpassen van Metselwerk: Een Specialistische Gids
-
Strekken en Metselverbanden: Een Uitgebreide Gids voor Constructie en Renovatie
-
Dakverhoging en Dakbedekking: Kosten en Materialen in Vergelijking