Minimale voegbreedte en -diepte in metselwerk: richtlijnen en uitvoeringsnormen

Het metselwerk vormt een essentieel onderdeel van het gevel- en wandontwerp, en speelt een cruciale rol in de duurzaamheid, esthetiek en prestaties van de constructie. Een van de belangrijkste aspecten bij het aanbrengen of herstellen van metselwerk is de correcte bepaling van de voegbreedte en voegdiepte. Deze parameters zijn niet alleen belangrijk voor de esthetiek van het metselwerk, maar ook voor de functionele prestaties zoals hechting, waterdichtheid en stabiliteit.

In dit artikel worden de richtlijnen, aanbevelingen en praktische uitvoeringsmethoden voor de minimale voegbreedte en -diepte in metselwerk behandeld, met specifieke aandacht voor de technische normen, regelgeving, uitvoeringsmethoden en aanbevelingen voor het herstellen van bestaand voegwerk. De informatie is afgeleid van betrouwbare bronnen in het bouw- en renovatievak, waaronder adviezen van producenten van bouwmaterialen en lokale regelgeving.

Inleiding

Het voegwerk in metselwerk is niet alleen van esthetisch belang, maar ook essentieel voor het functioneren van de constructie. De voegen zorgen voor de hechting tussen de metselstenen, dragen bij aan de stabiliteit van de muur, en beïnvloeden de waterdichtheid en warmte-isolatie. Bij renovaties of nieuwbouw is het daarom van groot belang om de voegbreedte en -diepte correct te bepalen en uit te voeren.

De minimale voegbreedte kan variëren, afhankelijk van het type metselsteen, het metselverband en de bouwtechniek die wordt toegepast. In het bijzonder bij het herstellen van historisch metselwerk, zoals bij monumenten of oude gevels, zijn er striktere regels opgelegd ten aanzien van het gebruik van authentieke voegmaterialen, voegbreedte en voegdiepte.

Deze richtlijnen zijn niet alleen belangrijk voor het behouden van de historische waarde van een gebouw, maar ook voor het voorkomen van vervolgschade, zoals kalkuitwerking, regenwaterinfiltratie en verkalken van het metselwerk.

Voegbreedte en voegdiepte: technische richtlijnen

1. Minimale voegbreedte

De voegbreedte in metselwerk bepaalt hoe de stenen tegen elkaar worden geplaatst en hoe het voegmateriaal zich gedraagt onder invloed van omgevingsfactoren. De minimale voegbreedte hangt af van het type metselsteen, het metselverband en de voegtechniek die wordt toegepast.

Volgens de richtlijnen in de bronnen is de voegbreedte bij metselwerk meestal tussen 7 mm en 12 mm, afhankelijk van de maatvoering van de metselstenen. Een te smalle voeg kan leiden tot onvoldoende hechting, verkalken en vergroten van de voegdikte bij herstel of vervanging.

In bijzondere gevallen, zoals bij historisch metselwerk, is het belangrijk om de bestaande voegbreedte zo nauw mogelijk te volgen. Dit is vanwege het behoud van de historische waarde en het voorkomen van visuele afwijkingen. Bij het herstellen van oud metselwerk wordt vaak gebruikgemaakt van voegmonsters om de juiste voegbreedte en -kleur te bepalen.

Richtlijnen voor voegbreedte

  • Bij Amstelformaat en Waalformaat metselstenen is de typische voegbreedte tussen 8 mm en 10 mm.
  • Bij halfsteensmetselwerk of wildverband kan de voegbreedte licht variëren, maar moet in overeenstemming zijn met de koppenmaat.
  • Bij klezorenverband gelden extra richtlijnen. Zo moet elke laag vanaf een hoek beginnen met een drieklezoor of kop, en nooit met een strek.
  • Bij gesneden voegen of snijvoegen is het belangrijk dat de voorkant van de voeg niet voor het gevelvlak uitsteekt.

2. Voegdiepte

De voegdiepte is even belangrijk als de voegbreedte, omdat dit bepaalt hoe goed het voegmateriaal zich kan hechten aan de metselsteen. De voegdikte beïnvloedt ook de waterdichtheid, duurzaamheid en esthetiek van het metselwerk.

Volgens de richtlijnen uit de bronnen is de voegdiepte meestal 1,5 x de voegbreedte, met een minimum van 20 mm. Dit betekent dat bij een voegbreedte van 8 mm, de voegdikte minimaal 12 mm moet zijn. Bij dun voegwerk (7–8 mm breed) is een diepte van 20 mm niet haalbaar, maar dient men de voegdikte dan toch in de verhouding 1:2 te houden.

Aanbevelingen voor voegdiepte

  • Bij het verwijderen van bestaand voegwerk is het belangrijk om de voegen voorzichtig uithakken tot de juiste diepte.
  • Het uitslijpen van voegen dient met een zo klein mogelijke slijptol en afzuiging te geschieden om schade aan de stenen te voorkomen.
  • Het uithakken dient uitsluitend met de hand of met een fijne beitel te geschieden.
  • Bij smalle stootvoegen mag geen breiding worden gedaan. Het ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

3. Invloed van weersinvloeden en veroudering

Bij oude of historisch metselwerk kunnen weersinvloeden zoals regen, vriesdruk en zonlicht leiden tot afgeronde hoeken en vergroten van voegbreedte. In dergelijke gevallen dient het voegwerk iets dieper aan te worden gebracht om een te brede voeg te voorkomen. Dit proces heet afbramen of inkanten en is zowel esthetisch als technisch noodzakelijk.

Bij diep ingesleten plekken kan het voegmateriaal al snel los raken, waardoor regenwater kan infiltreren. Het inkanten van de voegen helpt om dit te voorkomen.

Technische uitvoering

  • Bij afgeronde hoeken moet het voegwerk niet geheel vol worden aangebracht.
  • Het inkanten van de voegen dient te geschieden met een voegsnijder of voegkampioen.
  • Na het aanbrengen van het voegwerk dient het nog enkele dagen vernevelen worden om het te beschermen tegen verbranding en afzeilen.

4. Voegmonsters en kleurafstemming

Bij het herstellen of vervangen van voegwerk is het belangrijk om een voegmonster aan te brengen om de juiste kleur en samenstelling van het voegmateriaal te bepalen. Dit is vooral van toepassing bij historisch metselwerk, waarbij het voegmateriaal moet overeenkomen met het bestaande, historisch juiste voegwerk.

Richtlijnen voor voegmonsters

  • Voordat het integraal uithakken van de gevel kan beginnen, dient het voegmonster ter goedkeuring te worden gemeld bij de gemeentelijke monumenteninspecteur.
  • De samenstelling van de voegmortel dient afgestemd te zijn op de hardheid van de metselsteen.
  • Bij het aanbrengen van het voegwerk dient men één of meerdere monsters op te zetten om de juiste kleur en samenstelling te bepalen.

Uitvoeringsmethoden

1. Uithakken van bestaand voegwerk

Bij het verwijderen van bestaand voegwerk dient men dit voorzichtig en systematisch te doen. Het uithakken van voegen dient tot een diepte van 1,5 x de voegbreedte te geschieden. Bij een voegbreedte van 8 mm betekent dit een diepte van 12 mm. Bij dun voegwerk (7–8 mm breed) dient men de voegdiepte minimaal 1,5 x de voegbreedte aan te houden.

Uitvoeringsstappen

  1. Uitslijpen van de voegen met een laag toerental.
  2. Uithakken van de voeg met een fijne beitel.
  3. Uitslijpen met een kleine slijptol en afzuiging om schade aan de metselstenen te voorkomen.
  4. Controle op de diepte en breedte van de voeg.

2. Aanbrengen van nieuw voegwerk

Het aanbrengen van nieuw voegwerk dient te geschieden in overeenstemming met het bestaande metselverband. Het voegmateriaal dient in samenstelling, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande voegwerk.

Uitvoeringsstappen

  1. Bereid het voegmateriaal (mortel of pleister) voor met de juiste samenstelling.
  2. Aanbrengen van het voegwerk met een voegkampioen of voegsnijder.
  3. Borstelen van het voegwerk met een harde borstel.
  4. Nazorg: vernevelen en afzeilen van het voegwerk.

3. Specifieke richtlijnen voor metselverbanden

Verschillende metselverbanden hebben hun eigen richtlijnen voor voegbreedte en -diepte. Bijvoorbeeld bij halfsteensmetselwerk of wildverband is de koppenmaat het hulpmiddel bij het bepalen van de muurlengte. De maatvoering is altijd: n x koppenmaat + voeg.

Bij inwendige hoeken geldt dat de lengtemaat n x koppenmaat is. Voor halfsteens- en wildverband gelden bovenstaande richtlijnen. Andere metselverbanden, zoals klezorenverband, hebben extra regels.

Richtlijnen voor klezorenverband

  • Elke laag dient vanaf een hoek of beëindiging te beginnen met een drieklezoor of kop, nooit met een strek.
  • Geen twee drieklezoren in één metselwerklaag.
  • Als een laag met een drieklezoor begint, dient het te eindigen met een kop.

Aanbevelingen voor renovatie en herstel

1. Herstellen van oude voegen

Bij het herstellen van oude voegen is het belangrijk om de bestaande voegbreedte en -diepte zo nauw mogelijk te volgen. Dit voorkomt visuele afwijkingen en helpt bij het behoud van de historische waarde van het metselwerk.

Uitvoeringsrichtlijnen

  • Controleer de bestaande voegbreedte en -diepte.
  • Verwijder het bestaand voegwerk met een fijne beitel of slijptol.
  • Voeg het nieuwe voegmateriaal aan met een verhouding van 1:2 (breedte:diepte).
  • Zorg voor een voegmonster voor goedkeuring door de monumenteninspecteur.

2. Uitvoeren van lintvoegen en stootvoegen

Bij het aanbrengen van lintvoegen en stootvoegen is het belangrijk om een volgorde aan te houden. Meestal zet men eerst de lintvoegen op, en daarna de stootvoegen. Dit helpt bij het verhogen van de esthetiek en het voorkomen van visuele afwijkingen.

Technische details

  • Platvolle voegen dienen met een harde borstel te worden nagetimmerd.
  • Snijvoegen en knipvoegen worden op de grensvlakken aangebracht.
  • Bij een knipvoeg steekt de voorkant van de voeg voor het gevelvlak uit.
  • Bij een snijvoeg steekt de voorkant niet voor het gevelvlak uit.

3. Voegwerk in combinatie met pleisterwerk

Het pleisterwerk aan de basis van metselwerk moet ook in overeenstemming zijn met de bestaande voegbreedte en -diepte. Het pleisterwerk dient tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd. De samenstelling van het pleisterwerk dient aangepast te zijn aan de hardheid van de onderliggende steen.

Richtlijnen voor pleisterwerk

  • Pleisterwerk moet in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk.
  • Het pleisterwerk dient niet hydrofob behandeld te worden.
  • Het pleisterwerk dient vrij werkend te zijn, zodat het natuurlijk kan uitzetten en inkrimpen.

Aanbevelingen voor houten onderdelen en dakdekkerswerk

Bij het herstellen van houten onderdelen in combinatie met metselwerk is het belangrijk om historisch verantwoorde materialen te gebruiken. De vervangingsonderdelen dienen dezelfde zwaarte en profilering te hebben als de bestaande onderdelen.

Richtlijnen voor houten onderdelen

  • De houtsoorten dienen overeen te komen met het bestaande werk.
  • Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk dient tweemaal in lijvige menie of grondverf te worden gezet.
  • Tropische hardhoutsoorten mogen niet worden toegepast.
  • Het gebruik van multiplex, kunststof en verlijmd vezelplaatmateriaal is niet toegestaan.

Bij het herstellen van dakdekkerswerk dient men het historisch juiste materiaal te gebruiken. De toepassing van betonpannen is niet toegestaan. Het dak dient met keramische dakpannen te worden gelegd. Bij Oudhollandse pannen dient een goed ventilatiefolie te worden aangebracht.

Richtlijnen voor dakpannen

  • De vorm, type en kleur van de pannen dient overeen te komen met de historisch juiste pannen.
  • De toepassing van Oudhollandse pannen dient in combinatie met een goed ventilatiefolie te geschieden.
  • De folie dient voldoende opgezet te worden bij dakdoorbrekingen en opgaand muurwerk.
  • De aansluitingen op schoorstenen dienen met muurlood en loketten te worden uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m² (NHL 20).

Conclusie

De minimale voegbreedte en -diepte in metselwerk zijn cruciale parameters die zowel esthetisch als functioneel belangrijk zijn. Bij het aanbrengen of herstellen van metselwerk is het van groot belang om de technische richtlijnen te volgen, zoals de voegbreedte van 7 mm tot 10 mm, de voegdiepte van 1,5 x de voegbreedte, en de uitvoeringsmethoden zoals uithakken, uitslijpen en inkanten.

Bij historisch metselwerk is het bovendien belangrijk om de bestaande voegbreedte en -diepte zo nauw mogelijk te volgen en een voegmonster aan te brengen voor goedkeuring. Dit helpt bij het behoud van de historische waarde en het voorkomen van visuele afwijkingen.

Bij het uitvoeren van pleisterwerk, houten onderdelen en dakdekkerswerk dient men zich te houden aan specifieke regels en richtlijnen, zoals het gebruik van historisch juiste materialen, correcte aansluitingen en goede ventilatie. Al deze richtlijnen zijn niet alleen van belang voor het esthetische resultaat, maar ook voor de duurzaamheid en prestaties van het metselwerk.

Door zich aan deze richtlijnen te houden, zorgen bouw- en renovatieprofessionals ervoor dat het metselwerk niet alleen functioneel is, maar ook visueel aantrekkelijk en historisch waardevol.

Bronnen

  1. vervangen-van-bestaand-voegwerk
  2. CVDR40755
  3. maatvoering-metselwerk

Related Posts